Over weemoed en gebrek, een essay

Antony Oomen
12 min readSep 12, 2023
The Fire Next Time (installatie Antony Oomen)

In het nieuws

‘Ik wist welk een gespannen verhouding er in mij bestond tussen liefde en macht, tussen smart en woede, en op welk een zonderlinge, alles vermalende manier ik me tussen deze twee polen bewoog — voortdurend pogend het beste te kiezen.’ (James Baldwin — The Fire Next Time.)

Een tijdje geleden was ik op tv, ditmaal eens niet qualitate qua of vanwege mijn reputatie, maar als COPD-patiënt in een item van Nieuwsuur over de nieuwste schurkenstreken van de tabaksindustrie.

Dat voelde even ongemakkelijk en kwetsbaar, totdat ik begreep waar de de schoen wrong. Schaamte, schuld en zelfhaat, het oude liedje, bekend onder de titel stigma.

Het stigma van ziekte, het stigma van de (ex-)roker, eigen schuld dikke bult. Hoe ongemakkelijk om dit aan den lijve te ondervinden en publiekelijk te bespreken. Toen ik mijn verwardheid aan een vriendin voorlegde, begreep zij dat wel ‘enigszins’: ‘dat je zo stom bent geweest om ooit te gaan roken!’ Zo had ik het nog niet bekeken.

Wat me wel verraste, was dat de Nieuwsuur-redactie mij had gevraagd om mijn mening te geven over het nieuwste verdienmodel van Big Tobacco maar uiteindelijk had besloten mij enkel als patiënt te portretteren. Niet zielig, wel aardig en als illustratie bij het onderwerp bleek ik eerlijk gezegd een goede keuze. (En ongetwijfeld het begin van een daverende filmcarrière voor hond Don Diego, die er ook bij was.)

Dat opportunistische verdienmodel bestaat hieruit: tabaksconcerns zijn in het geniep al enkele jaren voor miljarden euro’s farmaceutische bedrijven aan het opkopen die zijn gespecialiseerd in behandelingen voor door roken ontstane of verergerde ziekten. Pervers en cynisch, zoals we van deze lui mogen verwachten, en toch altijd weer verbijsterend. Dat spreekt zodanig voor zich, dat ik daarover dan inderdaad geen mening hoef te formuleren op ‘de verrekijk’.

De eerste keer

Toen ik mijn eerste sigaret opstak zal ik veertien zijn geweest. Het was een tijd waarin de gezondheidsrisico’s van roken bij de tabaksindustrie, de medische wetenschap en in de politiek weliswaar allang bekend waren, maar die kennis bereikte de meeste rokers niet. Die werden bestookt met berichten hoe blijmoedig en gezond je juist werd van het roken van tabak.

Baarle-Nassau en Baarle-Hertog, waar ik naar school ging, bestaat uit vele enclaves, zodat je door het dorp bewegend voortdurend de grens passeert tussen België en Nederland. Ook op onze school vertoefde je dagelijks in beide landen. Zo stond de gymzaal bijvoorbeeld geheel op Belgisch grondgebied, andere lokalen weer in Nederland. Er stond in Baarle een café waar de grens precies over de helft van de biljarttafel liep en een potje biljarten zo een internationale aangelegenheid werd.

Mij schiet ineens te binnen dat tijdens de corona-lockdown van een paar jaar geleden het Baarlese filiaal van Zeeman voor de (Belgische) helft gedwongen gesloten was, terwijl de winkel in Nederland ‘gewoon’ open bleef. Dat beide innig vervlochten Baarles tot op de dag van vandaag een curieuze toeristenpleister vormen, zal niemand verbazen.

Op die school daar werd veel gerookt. Leraren rookten zelfs in de klas (dat was trouwens ook op de lagere school al zo) en in het examenjaar mochten wij leerlingen dat ook. Wij haalden onze sigaretten uiteraard in een Belgische tabakswinkel, waar ze veel goedkoper waren dan in Nederland. Voor familieleden in het naburige Alphen, waar we woonden, brachten we geregeld hele sloffen Bastos of groene St. Michel (‘zuivere rijpe tabak’) mee.

Iedereen rookte, altijd en overal, behalve in de kerk en de wachtkamer van de huisarts, wat een veeg teken had moeten zijn.

Kinderziekte

Als mijn herinnering klopt en ik inderdaad op mijn veertiende al mijn eerste sigaret opstak, dan is dat nog geen 10 jaar nadat ik een zware gezondheidscrisis doormaakte, waarbij ik haast het leven liet en mijn longen al zwaar beschadigd raakten. In dat licht valt achteraf ook beter de woede te verklaren van mijn ouders, toen ze op een ouderavond van mijn leraar Duits hadden gehoord dat ik rookte.

Maar mijn vader rookte zelf en had op dit onderwerp dus weinig gezag. Iedereen weet tegenwoordig dat niet wat je je kinderen vertelt, maar wat je hun voordoet, bepaalt wat ze van je leren (en later van je vinden). In de jaren dat ik opgroeide was dit voor de hand liggende didactische principe nog niet bekend en dus zijn wij alle zes kinderen op enig moment gaan roken en allemaal zwaar verslaafd geraakt. (Het is ons gelukkig allemaal ooit gelukt van die verslaving te genezen.)

De grote trauma’s van mijn kindertijd zijn hier nauw mee verweven: ze hebben me zonder twijfel kwetsbaarder en verslavingsgevoeliger gemaakt, waarover later meer. Ik was een makkelijke prooi voor de immer op jonge aanwas jagende tabaksindustrie. Die strategie is overvloedig gedocumenteerd; het cynisme ervan ligt besloten in de obscene term ‘replacement smokers’ die zij hanteert voor (nog) niet-rokende scholieren, studenten en werkende jongeren. Zij moeten de mensen vervangen die stoppen met roken, hetzij bij leven, hetzij door hun ontijdige dood.

In een geheim document uit 1975 van R. J. Reynolds, producent van Camel, staat onomwonden zakelijk dat het aantal rokers van Camel Filter in de leeftijdsgroep 14 tot 24 jaar sterk moet toenemen ‘om de groei van RJR op langere termijn zeker te stellen’.

Vapers

Gisteren sprak ik een jonge vaper van 24. Net zo verslaafd als ik was toen ik zo oud was als hij. Vapers zijn de nieuwste ‘replacement smokers’ van de tabaksindustrie. In Nederland heeft een op de vier scholieren onder de 16 al eens gevaped. En over vervanging gesproken, de benaming vape heeft de industrie bedacht om het product niet langer e-sigaret te hoeven noemen. Sigaret is immers besmet en taboe.

Dit opstel mag geen bozig, klagerig slachtofferstuk worden. Maar maakt het je niet razend dat anno 2023 er nog steeds politici zijn die de tabaksindustrie de hand boven het hoofd houden? Omzetverlies van de supermarkt, heet het dan, of: eerst moeten we de voorraden e-sigaretten met snoepsmaakjes nog even opmaken. Ons bin zuunig. Vooruitgang ja, maar liefst zo langzaam mogelijk. Je zal eens rokende kiezers, of klanten, kwijtraken! En de mensen moeten het toch zelf weten? Wie zijn billen brandt moet maar op de blaren zitten…

Hoe het is om op de blaren te zitten, daarover kan ik meepraten, neen, daarover móét ik meepraten.

EVALI

Nog even over die e-sigaret. Voor degene die (iemand kent die) gelooft dat deze ‘gezonder’ of ‘beter’ is dan de gewone sigaret die ik jarenlang heb gerookt, heeft kinderlongarts Peter Merkus van het Radboudumc wat wetenschappelijke feiten op een rijtje gezet. In de e-sigarettendamp zitten ‘allerlei bekende maar ook onbekende chemische stoffen,’ leert hij, de belangrijkste waarvan nicotine: ‘Nicotine is zeer verslavend, meer dan alcohol, hasj, cocaïne of heroïne.’ Vooral het woord ‘onbekende’ mag je gerust alarmerend vinden.

De wél bekende schadelijke stoffen in e-sigaretten zijn onder meer nicotine, propyleenglycol, glycerol, aldehyden, nitrosamines en metalen.

‘Mensen die vapen lopen het risico op een nieuwe longziekte: EVALI,’ aldus dokter Merkus, ‘dat staat voor “e-cigarette or vaping use-associated lung injury,” ofwel longziekte veroorzaakt door E-sigaret of vapen. Deze longziekte kenmerkt zich door hoesten, kortademigheid, pijn op de borst, misselijkheid, braken of diarree en koorts en kan uiteindelijk resulteren in serieuze longschade.’

Ik wou dat ik destijds kinderartsen had gehad die mij en mijn ouders zo duidelijk op de gevaren van roken hadden kunnen wijzen als Peter Merkus doet over vapen. Maar de eerlijkheid gebiedt mij te constateren dat eigenlijk geen enkele dokter mij ooit het roken heeft ontraden, laat staan met klem.

Uit het paradijs

De tijd waarin ik opgroeide deed zich voor als kalm en veilig. De natuur was blakend stabiel, voor zover het Nederlandse klimaat stabiliteit kent. De intermenselijke verhoudingen waren overzichtelijk en de Nederlanders waren nog niet de vreselijk gewelddadige horken die ze geworden zijn.

De eerste vier, vijf jaar van mijn leven moet ik mij in het paradijs hebben gewaand. Wij woonden afgelegen, aan de rand van een mooi landgoed in een bosrijk gebied in Brabant. Ik weet eigenlijk niks meer van voor mijn ‘verbanning’ uit dit paradijs, aan de eerste jaren in mijn geboortehuis bewaar ik geen concrete herinneringen. Toen ik enkele jaren geleden met mijn moeder een rondje over het landgoed liep, kwamen we erlangs.

‘Hier heb ik de gelukkigste jaren van mijn leven gekend,’ merkte moeder op. Haar ogen straalden. Ik vroeg haar vroeg wat haar zo gelukkig had gemaakt. ’Hier heb ik mijn eerste vier kinderen gekregen…’ zei ze, om eraan toe te voegen: ‘…en jij was toen nog niet ziek.’ Deze vertrouwelijkheid ontroert me nog steeds, al zit er misschien ook ergens een verwijt in besloten. Ook voor haar was het paradijselijk geweest.

Ik geef me er vrijwel dagelijks rekenschap van dat mijn ziekte en langdurige ziekenhuisopname niet alleen eerdere fijne herinneringen hebben uitgewist maar ook de relaties met mijn ouders en broers en zussen (en later vrienden) van een geheel nieuwe blauwdruk hebben voorzien. Ik werd van vrolijk jochie banneling en buitenstaander.

Mijn kinderlijke ziektegeschiedenis is een verhaal op zich, maar ik houd er niet van om erover te praten. Toch is het omwille van dit stuk nodig er iets over te zeggen.

‘Tussen 1958 en 1960 heerste in ons land een epidemie van infecties door adenovirus type 7. In deze jaren werden verschillende kinderen in het St Elisabeth-ziekenhuis te Tilburg opgenomen wegens een acute respiratoire aandoening door adenovirus type 7. Het merendeel van deze patiënten toonde een bijzonder ernstig ziektebeeld. Sommige patiënten bleven ook na ontslag uit het ziekenhuis nog onder behandeling wegens chronische longafwijkingen.’ Zo begint kinderarts Dirk Jan van Zaane zijn proefschrift aandoeningen van de luchtwegen bij kinderen door adenovirus en vaccinatie tegen adenovirus (1970).

Mij heeft Van Zaane in zijn onderzoek in bij groep III ingedeeld: een groep van tien ‘patiënten, die een zeer ernstig ziektebeeld toonden en bij wie uitgebreide bronchopneumonie en afwijkingen in andere organen werden vastgesteld.’ Daar is de ellende begonnen, in dat ziekenhuisbedje, in volledige isolatie.

Opmerkelijk is ten slotte Van Zaanes dertiende en laatste stelling bij zijn proefschrift, die aan actualiteit niets heeft verloren:

‘Ouders en opvoeders, die geen afstand kunnen nemen van hetgeen in hun jeugd normbepalend was, zullen in het huidige zich steeds sneller wijzigende maatschappijbeeld geïsoleerd raken van de aan hun zorgen toevertrouwde kinderen.’

Aansporingen

Mijn ouders hadden zo’n aansporing van Van Zaane niet nodig. Dat zij vervreemd zouden raken ‘van de aan hun zorgen toevertrouwde’ oudste zoon, was een vergeefse waarschuwing, dat waren ze al tien jaar geleden door de periode dat ik aan de zorgen was toevertrouwd van de staf van het St. Elisabeth-ziekenhuis, de harde, kille nonnen, de afstandelijke artsen. Niemand was lief. Mijn ouders waren zeker geen mensen die krampachtig bleven vasthouden aan de normen en omgangsvormen uit hun eigen jeugd, zij zijn altijd met vallen en opstaan met hun tijd mee gegaan. Ze moesten wel, ook zij waren met harde hand uit hun paradijs geduwd.

De jaren ’60 en ’70. Het maatschappijbeeld was inderdaad aan radicale verandering onderhevig. Flower power, provo, popmuziek, hippies, Vietnamdemonstraties en sit-ins…, jazz en blues niet te vergeten: ik kan er niet zonder enige weemoed aan terugdenken en me er niet genoeg aan blijven herinneren dat het een ongelooflijk rijke en bevoorrechte tijd was waarin ik opgroeide. Zonder twijfel waren het de (nooit geëvenaarde) hoogtijdagen van de populaire muziek, bij het agressieve af sensueel en opwindend, wat voor een opgroeiende tienerjongen zoals ik niet zonder risico was.

De protest- en tegencultuur trokken mij enorm aan, tot de zelfkant aan toe. Ik, buitenbeentje, begaf me op risicovol ongebaande, zowat onbegaanbare paden toen na tabak andere drugs en andere verleidingen hun intrede deden in mijn jonge leven. Het ‘toenemend verval der zeden’, waar Gerard Reve gewag van maakt in zijn onvolprezen gedicht ‘De blijde boodschap’ was voor mij en mijn leeftijdgenoten een (niet onverdeeld) grote zegening, totdat aids er begin jaren ’80 een eind aan maakte en een nieuwe tijd van krampachtige verpreutsing inluidde, die nog (lang) niet over zijn hoogtepunt heen is.

Je vraagt je inderdaad wel eens af: ‘Waar hebben wij het aan verdiend?’

Reputaties

Toen ik opgroeide werd, zo leek, Nederland een links, progressief, modern sociaal en liberaal land, waarden waar we zorgvuldig ons imago mee optuigden. (Bovendien hadden we de allerbeste voetballer uit de geschiedenis, met wie we overal ter wereld goede sier konden maken.) Hoe hardnekkig zo’n reputatie is, merk je als je met buitenlanders praat, die nog steeds geloven dat Nederland een soort tolerant eldorado is, waar emancipatie van alle genders en geaardheden en andere minderheden zo niet geheel voltooid dan toch ras daarheen op weg is, en waar de overheid goed voor zijn burgers zorgt met fatsoenlijk bestuur. Maar dat Nederland bestaat helemaal niet. We zijn een beschamend rechts, betweterig en rancuneus volk met een welverdiende onbetrouwbare overheid.

Toen ik de afgelopen week door Duitsland, Zwitserland, Frankrijk en België reisde, vroeg ik mij geregeld af hoe het in deze landen er op Twitter toegaat. We zagen er zes steden en overal was het opgeruimd en netjes en de mensen waren vriendelijk. Zitten daar ook schertsfiguren als Raisa Blommestein en Laurens Buijs op Twitter hun bittere gal te spuwen? Wordt daar evenveel haat en walging rondgepompt als in Nederland?

In elk geval durf ik blindelings te voorspellen dat het politieke landschap in deze landen nergens meer versplinterd is dan in Nederland en ik ben geneigd te denken dat die twee zaken hand in hand gaan, rommeligheid en gemor.

COPD

Het leven met COPD vergt dagelijkse en voortdurende aandacht, vanaf het ontwaken tot het weer naar bed gaan. Daarbij helpt het niet dat ik ook behept ben met een ferme aandachtsstoornis en bovendien geneigd ben te geloven dat ik alles kan waar ook een gezond persoon zijn hand niet voor omdraait. Mijn vele botsingen met de werkelijkheid kosten energie en leiden vaak tot verergering van mijn ziekte: benauwdheid en luchtweginfecties.

Misschien was het wat te veel om eerst nog een week te gaan toeren met onze nieuwe auto en de hond Don Diego (eigenlijk is het zijn auto), zo kort voordat we naar Amerika gingen voor de bruiloft van mijn dochter. Erg vermoeiend was het in elk geval. Daags voor onze tweede reis deze zomer bracht ik Don Diego naar vriend M. die hem drie weken onder zijn hoede wilde nemen. Dat leverde bij mij weer veel spanning op, hem daar achterlaten, zowel onderweg erheen als nu nog borrelt verdriet op, oud verdriet geboren uit mijn eigen verlating. Ik heb altijd wel geweten hoe verschrikkelijk het voor mijn ouders geweest is om mij onverwacht in dat ziekenhuis te moeten achterlaten, maar ineens voel ik het ook, de machteloosheid, de bezorgdheid, het schuldgevoel.

Vlak voor we naar New York afreisden, liep ik ook nog even een verkoudheid op. Dat kan bij mij algauw ontaarden in een infectie in de luchtwegen en longen en dus is extra behoedzaamheid geboden. Rustig aan doen, ophogen van de onderhoudsmedicatie en vinger aan de pols om zonodig meteen met antibiotica en prednison te starten. Het ziet er vandaag naar uit dat dit laatste (nog) niet nodig is.

Het voelt altijd als falen wanneer dat wel moet. Had ik nou maar beter ‘naar mijn lijf geluisterd’, als ik eerder gestart was, was ik niet zo ziek geworden, of juist: misschien ben ik wel te vroeg begonnen en was het niet nodig geweest, Die neiging tot tobben is symptomatisch voor ADD en erg vermoeiend. En altijd, altijd, nog steeds: waarom heb ik dit mijzelf aangedaan (of laten aandoen)? Waarom, verdomme, waarom?

Ziet u: hier daagt de vicieuze cirkel, gesymboliseerd in de O van COPD: obstructie.

The Fire Next Time

Om nog even terug te keren naar eerder in dit stuk: recent gepubliceerd onderzoek wijst uit dat gebruik van de eerdergenoemde e-sigaret, bedoeld om jongeren vertrouwd te maken met het inhaleren van de toxische substanties van de tabaksindustrie en verslaafd te maken aan nicotine, de grootste risicofactor vormt voor het later gaan roken van sigaretten door adolescenten. Dit mag niemand verrassen. Zo is elke roker er ooit ingeluisd, zo worden nog steeds dagelijks wereldwijd miljoenen kinderen en jongeren voorbereid op een dodelijke verslaving.

‘De universele karakteristiek van kinderen is de veronderstelling dat zij het monopolie op moeilijkheden hebben en daardoor een monopolie op jou,’ schrijft James Baldwin ergens in zijn tweedelige essay The Fire Next Time. Hoe waar is dat. Een kind heeft het unieke vermogen om alles wat het aan onheil overkomt toe te schrijven aan zichzelf. Waarom heeft zijn omgeving, zijn familie, hem niet behoed voor rampspoed? Had hij soms straf verdiend?

Later in zijn leven zal hij ongetwijfeld een episode doormaken waarin hij zichzelf gaat kastijden. Hij zal zich overleveren aan dealers, pushers en industriële misdaadsyndicaten. Hij zal in elke val lopen die de samenleving voor hem heeft klaargezet.

Lobbyisten van de kankerindustrie, politici die hen met open armen verwelkomen en niet te vergeten influencers en peers staan in groten getale klaar om hem op te vangen. Doe stoer! Doe mee! Word meeloper: YOLO!

Ik zeg op mijn beurt: YODO — je gaat maar één keer dood. Liever laat je dat universele lot niet bespoedigen door hen die het ronduit slecht met je voorhebben, door het kwaad dat je letterlijk laat stikken. Omarm jezelf liefdevol en leef met compassie. Je bent uniek. Je zult jezelf moeten overtuigen — you got this!

New York, 12.IX/2023

--

--

Antony Oomen

Publicist, poet, writer. Retired communications adviser. Worked in public health and publishing. Studied German and Dutch literature and linguistics.